Ik moet iets bekennen. Ik ben niet zo gecharmeerd van de Hollandse pot. Waar menig landgenoot de hele zomer reikhalzend uitziet naar de opening van het boerenkoolstamppotten-, zuurkoolschotel- en hutspotseizoen gaat, vind ik het al snel te plompverloren machtig worden. Maar boerenkoolsoufflé? Kijk, daar ben ik nou weer wél voor te porren.
Van de collega’s van het onlangs – geheel terecht – bekroonde foodlog, en die formuleren het als volgt: “Niet schrikken! Natuurlijk mag je ook onze Heilige Hollandse boerenkool-met-worst eten, maar wat is het leven zonder eens een klein avontuurtje in het onbekende? Daarom dus boerenkoolsoufflé. Klinkt moeilijk, is het niet.“ Dat gaan we dan maar eens uitproberen terwijl de rest op de schaats staat. Want geloof het of niet, daar ben ik óók al niet zo van…
Ah, meteen al de eerste kwestie: ik heb staan dromen bij de groenteboer, en ben thuisgekomen met 250 gram boerenkool, in plaats van 500 gram. Maar dat blijkt geen probleem: ook met de helft minder, wordt de soufflé uiteindelijk zeer boerenkolig. De officiële hoeveelheid lijkt me daarentegen nooit in een koekenpan passen, dus mijn advies: neem een forse braadpan of hapjespan. En roer daarin eerst de crème fraîche los voordat de boerenkool erin gaat, dat mengt een stuk makkelijker. En dan nog een tip voor als je wederhelft weer eens laat uit z’n werk komt: alles voorbereiden, de eieren splitsen, eiwit stijfkloppen maar de eieren (geel noch wit) nog niet door het boerenkoolmengsel mengen. Doe dat pas als alle tafelgenoten in huis zijn, dan kan ‘ie daarna meteen de oven in.
En dat is dan zo’n moment dat je je afvraagt of het ooit nog goedkomt.
Maar dat komt het, heus, en hij was heerlijk. Wij aten er trouwens doodleuk rookworst bij (eentje van de ambachtelijke slager uiteraard, geen supermarktfabrieksworst), want eenmaal opgeschept op het bord is het mooie van een soufflé snel verdampt, en lijkt het sprekend op … zo’n onooglijke berg stamppot…