‘Toen het porseleinen deksel van de soepterrine werd gelicht, stierf het gesprek aan tafel geleidelijk weg. De geur van het malse gevogelte met dunne sneetjes toast, kruidnagel en kaneel mengde zich met die van de chocolade, de melkbroodjes en alle andere lekkernijen en ontlokte zachte kreetjes van genot.’
Verrassend toch, zo’n Spaans ontbijtje in 1720? Bereid door Clara in het boek De kokkin van Castamar. Clara is de gloednieuwe kokkin in het huis van een voorname Spaanse hertog. Eigenlijk is ze best van beschaafde komaf, ze spreekt immers zeven talen en speelt clavecimbel, maar haar echte passie is koken. En als haar familie door de dood van haar vader in armlastige omstandigheden geraakt, is dat wat ze gaat doen. Het is een beetje onhandig dat ze niet naar buiten durft, want pleinvrees, maar desalniettemin heeft ze binnen een week het huis en het hart van de hertog overrompeld met haar fabeltastische kooktalenten.
Wel een beetje jammer dat het nou niet echt meeslepende literatuur oplevert. Zou dat aan auteur Fernando J. Múnez liggen of aan de vertaling uit het Spaans?
‘Clara voelde zijn sterke aanraking en kon het niet laten om haar hoofd op te tillen. Opnieuw bestudeerde ze zijn gelaatstrekken, die wel met olieverf geschilderd leken, en zijn amberkleurige ogen.’
De personages zijn zonder uitzondering nogal aan de platte kant. De graaf is woest aantrekkelijk, de huishoudster een secreet, het keukenhulpje achterbaks. De bad guy (ene markies) is een zeldzame griezel en diens hulpje een engerd in het kwadraat die – kijk aan, een vleugje diepgang – dan wel weer heel veel van z’n dochter houdt. En dan is er gedoe met de geadopteerde broer van de hertog, een zwarte vrijgemaakte ex-slaaf, wat leidt tot ronduit onfrisse racistische beslommeringen, inclusief het n-woord aan toe.
Maar ja, die maaltijden hè?
‘Niemand van de aanwezigen zei een woord. Verbijsterd proefden ze van de consommé, lepel na lepel, alsof het een geheim extract betrof dat gestolen was van de goden van de Olympus. Daarna kregen ze spiesjes van jonge duiven voorgeschoteld, de perfecte kleur bruin, gepaneerd met broodkruimels, een snufje peper en eigeel. Het vlees was mals als warme boter en had een intense, weelderige smaak. In stilte probeerde [de graaf] de delicatesse te omschrijven, en terwijl hij verder genoot van het heerlijk zachte gebraad, schoot hem een passend woord te binnen: ‘aristocratisch’.’
Het boek is intussen ook een Netflix-serie. Die is helemaal potsierlijk. Vijftig tinten beige en veel ohlala-bouquetreeksseksscènes. Een en al overspelige vrouwen, losbandige vrijgezellen en bedrogen echtgenoten. De koning is een karikaturale geile beer met een te grote pruik op die lijdt aan melancholie. De graaf is een complete miscast, hij had de vader kunnen zijn van Clara. En is hij in het boek nog negen jaar in de rouw om zijn overleden vrouw, bij Netflix vonden ze het kennelijk na twee jaar al welletjes. Hup, enter de nieuwe kokkin.
Is het boek beter? Tja, ik ben eerder geneigd om zeggen: de serie is nóg erger. Enige voordeel van de serie: daar krijgen ze elkaar tenminste aan het eind. Niet in het boek, want dat eindigt nogal plompverloren en blijkt alleen deel 1 te zijn. Zelfs niet eens met een cliffhanger zodat je onbedaarlijke lust krijgt in de aanschaf van deel 2.
Als je houdt van historisch drama, zijn er zoveel betere boeken! The marriage portrait van Maggie O’Farrell, over een piepjonge Italiaanse bruid met (al dan niet) moordlustige echtgenoot in 1561. Of het ontroerende Hamnet van dezelfde schrijfster, over het gezin en vooral de plotseling gestorven zoon van Shakespeare. Of natuurlijk de fenomenale Cromwell-trilogie van Hilary Mantel. Al moet je het dan dus wel zonder die ontbijtjes doen.