Eigenlijk is chutney zo’n beetje het raarst denkbare recept. En makkelijker kun je het werkelijk niet krijgen. Flikker een wonderlijke combinatie van ingrediënten in een pan en laat op het vuur een tijdje pruttelen. Dan in potten doen en een maandje afwachten hoe het is geworden. Hoogst bizar, als je erover nadenkt. Maar dat moet je niet doen, je moet gewoon de keuken in en het een keer proberen.
Ik zat nog steeds met een halve kist mooie kleine paarse pruimpjes uit Frankrijk. Ik had al pruimenjam gemaakt, en kip met pruimen uit de oven, en terwijl ik dit schrijf staat meneer Kokenmetkarin pruimengemberijs te maken, maar het moest nu toch echt afgelopen wezen met die pruimen. Pruimenchutney dus.
Wat ging erin? Het recept komt van mijn moestuinierende vriendin Helene en heeft al eens in mijn Culinaire Kalender gestaan, dus ik hou het hier kort. Heel veel pruimen, veel gesnipperde uien, rozijnen, een rode peper voor de pit, wat verse gember (lag nog in de koelkast), wat stemgember (want de verse gember was wel erg weinig), grove mosterd, een halve fles wijnazijn, veel suiker, nog wat peper, zout en oja, kerriepoeder.
En dan? Langzaam aan de kook brengen (dat duurt al een half uur) en dan een uur zacht laten pruttelen. Of langer, net zolang als het er een beetje jam-achtig uitziet. Althans, chutney-achtig dus. In brandschone potjes doen, even op z’n kop en dan verder af laten koelen. Een maand in de donkere voorraadkast zetten en dan pas opeten. Blijft zeker een jaar goed, als het niet langer is.