Vijftien! As we speak staat mijn schoonmoeder 15 exemplaren te bakken van haar fameuze kersttulband. Al jaren een begrip in Rotterdam en verre omstreken, want ze eet ze uiteraard niet allemaal zelf op, maar deelt ze uit aan familie en buren. Het basisrecept stond ooit achterop een pak bloem dat ze kocht bij De Gruyter (“En die winkel bestaat niet eens meer, dus kun je nagaan hoe lang het geleden is, zeker 40 jaar”) en dat intussen niet eens meer te lezen is. Dat maakt niet uit, want ze houdt zich er toch niet aan. Immers, zoals dat gaat met recepten, zeker in 40 jaar tijd, heeft ze inmiddels alle ingrediënten en hoeveelheden naar eigen inzicht aangepast.
Zo hoort een kersttulband eigenlijk ook met krenten en sukade, maar daar hielden haar jongens niet van, dus het werden enkel en alleen rozijnen. Die heb ik op mijn beurt weer vervangen door boerenjongens omdat ik a) dol ben op boerenjongens (rozijnen op brandewijn of rum) en b) een tulband de hardnekkige gewoonte heeft om droog te worden, maar dat is met deze sappige rozijnen zo’n beetje godsonmogelijk.
Tip van mijn schoonmoeder: Zij vindt hem de dag erna het lekkerst, dus ze pakt hem meteen na het bakken warm in aluminiumfolie. Helpt eveneens tegen die gevreesde droogte.
En nu allemaal aan de bak, hier staat het recept van de kersttulband. Gewoon eentje, om mee te beginnen.