Ik was een weekje in Andalusië, waar ik heerlijk rondtoerde en wandelde tussen de witte bergdorpjes, maar ook de kust bezocht, van Malaga tot Cádiz. En zoals altijd nam eten een belangrijke plaats in.
Aan de kust wordt volop overwinterd dus klandizie genoeg, maar in die binnenlandse bergdorpjes was het duidelijk nog zeer voorseizoenig, want de horeca bleek nog gedeeltelijk in bijbehorende diepe winterrust. Wat niet wegneemt dat er natuurlijk altijd en overal wel wat te eten valt. De bar dubbelfungeert doorgaans ook als eetgelegenheid. De ambiance wordt steevast bepaald door een luid blatende televisie, liefst met voetbal erop, maar iets anders mag ook. Als het maar beweegt en flink volume maakt. Maar dat noemen wij reizigers ijzerenheinig ‘couleur locale’ en dan is het juist leuk.
Vanwege een overvolle voorraadkast en de beperking van handbagage kwam ik dit keer met minder culisouvenirs thuis dan gebruikelijk, maar de top drie moest en zou natuurlijk mee naar Nederland:
1. Kleine gedroogde vijgen
Ik weet niet hoe ze het voor elkaar krijgen, maar deze zijn echt anders dan anders, en buitengemeen verslavend. Sappig, zacht, vol smaak, je blijft ervan eten. Dat moet je ook doen, want na verloop van tijd drogen ze onherroepelijk uit, en da’s zonde.
2. Amandelen
Andalusië mag dan het land van de olijfbomen zijn, vlak ook de amandelbomen niet uit. Op de markt zie je overal grote bakken met amandelen, meestal verschillende soorten. Er gaat een flinke hap zout overheen, maar dan heb je ook een borrelnootje om U tegen te zeggen.
3. Picos
Ik wist eerst niet hoe ze heetten, maar deze dingetjes krijg je overal en altijd in elke bar en elk restaurant bij wijze van en vaak ook in combi met brood. Een soort mini-versie van de grissini die je in Italië altijd op tafel hebt staan en die ook al zo fijn wegknabbelen. Raar toch, dat soepstengels in Nederland – want zo heten ze bij ons, kennelijk alleen bedoeld voor bij de soep? – niet te hachelen zijn.