Je hebt kattenmensen en hondenmensen. Ik val in de eerste categorie, wellicht omdat ik ben opgegroeid met poezenspul. Twee stuks hadden wij er vroeger thuis, Blokje en Pluis. De ene met een vacht vol blokjes (lees: lapjeskat), de ander een pluizig witte spring in ’t veld. Blokje was op z’n zachtst gezegd niet de snuggerste, maar ze wist wél feilloos hoe je deurklinken open moest krijgen. Slimme Pluis is dat nooit gelukt, maar die kon je weer binnen roepen, nee, niet door te rammelen met een pak kattenbrokjes, maar door een plakje ham in de lucht te houden, dan kwam hij van tuinen verderop aan gegaloppeerd. Ach ja, legendarische beesten die intussen al lang en breed zijn gaan hemelen.
Toen ik op mezelf ging wonen kwam het niet van een kat. Niet handig, te uithuizig, u kent dat wel. Maar de laatste jaren neemt de katbehoefte ineens weer toe. Alleen wil het geval dat ik een man heb getrouwd die allergisch is voor katten. Hij moet al niezen als hij er een op televisie ziet. Bovendien vindt hij het zielig, zo’n beestje vijfhoog in de stad zonder buitenmogelijkheid. Daar moet ik hem tandenknarsend – daar gáát mijn wensdroom over knusse avonden op de bank met een spinnende kat op schoot – gelijk in geven. Maar ooit, als we buiten gaan wonen, dan mag ik een kat, is de afspraak. Wel twee ook. Dan neem ik trouwens ook meteen kippen en een moestuin, als we toch dromen gaan inlossen. Maar goed, voorlopig vind ik de stad met al z’n lekkere winkels en restaurants en theaters en filmzalen nog veel te aangenaam. Gelukkig heb ik wel vrienden met katten, al werkt dat overigens ook niet altijd naar tevredenheid. Dat ik dol ben op katten, daar hebben de beesten zelf doorgaans helemaal geen boodschap aan. Ze gaan wél meteen manlief kopjes lopen geven, terwijl ze mij met mijn smachtende blik en kom-dan-poekie-poekie-geslijm hooghartig negeren. Want zo zijn ze. Gelukkig zijn er ook af en toe vrienden met kittens. Die kun je namelijk gewoon oppakken en met wat vakkundig aaiwerk vallen ze dan gelukzalig op je arm in slaap.
Bij gebrek aan echte kat bakken we maar kattetongen (of zijn het nu kattentongen?). In ieder geval: een heerlijk verfijnd bros koekje.
Recept: kattetongen
Nodig voor 3 bakplaten vol:
125 g zachte boter
125 g poedersuiker
150 g bloem
2 eieren
1 eetl vanille-extract
snufje zout
Verwarm de oven voor op 180 °C. Mix in een kom de boter luchtig met de suiker, vanille en zout. Klop de eieren even los in een kopje en er giet al mixend in een paar scheuten bij. Zeef de bloem boven de kom en spatel (niet mix!) er vervolgens kort door. Doe in een wegwerpspuitzak, knip een opening van 1 cm en spuit het beslag in reepjes van 7 cm op met bakpapier beklede bakplaten. Tip: plak die vellen in de vier hoeken even vast met een dotje beslag. Pietlutten die het netjes willen doen trekken met viltstift aan de onderkant (!) van het papier lijntjes om de maat aan te geven. Spuit streepjes iets uit elkaar (ze lopen uit!) van boven naar beneden en blijf zowel aan het begin als aan het einde even ‘hangen’, zo krijgen ze de karakteristieke kattentongen-look. Bak in de oven gaar in 8 à 10 minuten. Hou ze goed in de gaten, de bedoeling is goudgeel van binnen, met bruine randjes. Laat afkoelen en bewaar in een luchtdichte trommel.
Dit recept verscheen eerder in Trouw. ©: Koken met Karin.
P.S. Baklust gekregen? Dan kan ik je van harte mijn vernieuwde Grote Ovenhandboek aanbevelen, met ruim 175 recepten, de helft zoet, de helft hartig.